Aan de vrouw werden twee vleugels van een grote arend gegeven, opdat zij naar de woestijn zou vliegen, naar haar plaats, om daar gevoed te worden, een tijd en tijden en een halve tijd, buiten het zicht van de slang. De slang wierp uit zijn bek water achter de vrouw aan, als een rivier, om haar door de wateren te laten meesleuren. De aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de rivier, die de draak uit zijn mond had gespuwd.